Einde payrollconstructie?
Bij een payrollconstructie treedt een werknemer in dienst van een payrollonderneming. De werknemer heeft dan een arbeidsovereenkomst met de payrollonderneming. De payrollonderneming leent de werknemer vervolgens uit aan de inlener. Bedoeling van deze constructie is dat de payrollonderneming de werkgever blijft en verantwoordelijk is voor de betaling van loon, loonheffing en andere werkgeverslasten. De administratie wordt uitbesteed aan de payrollonderneming. De gezagsverhouding blijkt evenwel bij de inlener te liggen. Deze geeft opdrachten aan de werknemer. In rechte blijkt deze constructie niet zonder meer stand te houden.
Rechters worden kritischer en oordelen dat de inlener het gezag heeft en deze wordt vervolgens als werkgever aangemerkt met alle gevolgen van dien. De inlener blijkt verantwoordelijk voor de betaling van loon, de afdracht van loonheffing en is verantwoordelijk voor de verplichtingen die uit de arbeidsovereenkomst voortvloeien. Het maakt dan niet meer uit dat de werknemer niet op de loonlijst van de inlener staat.
Zo besliste de Rechtbank Oost-Nederland op 21 maart 2013 (LJN BZ5108) dat geen sprake was van een uitzendovereenkomst en niet van een arbeidsovereenkomst met de payrollonderneming en verklaarde de payrollonderneming niet ontvankelijk in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De rechtbank oordeelde dat er wel een arbeidsovereenkomst was ontstaan tussen de werknemer en de inlener.
De rechtbank Rotterdam besliste op 21 december 2012 (JAR 2013/46) dat naar de gehele arbeidsverhouding gekeken moest worden, keek door de constructie heen en oordeelde dat sprake was van een arbeidsverhouding met de inlener (de materiële werkgever).
Voor meer informatie over dit onderwerp kunt u contact met ons opnemen